Anmelden (DTAQ) DWDS     dlexDB     CLARIN-D

Grimm, Jacob; Grimm, Wilhelm: Kinder- und Haus-Märchen. Bd. 1. Berlin, 1812.

Bild:
<< vorherige Seite

zo dat men hem voor seer ryk hield, er verliefde
zig in een der schone Dochters, welke dacht, haar
Fort[u]yn gemaakt te hebben, met zo een ryk Heer,
en maakte dus geen Swarigheid, met hem mede
te ryen; daar 't Avond wierde, toen zy onder
weges waren, vroeg er aan haar:

't maantie schynt zo hel,
myn paardtjes lope zo snel,
soete liefje rouwt 't w niet? --

ny, warom soud' 't my rouwen? ik ben immers by
uw wel bewaard, -- daar zy tog eenig Angst in-
wendig had, wyl zy in een groot Bos waren,
vroeg zy: of zy haast daar waren? -- "ja, segt
er, sien zy dat Ligt daar in de Vernte, daar is
myn Casteel;" eindlyk qwamen zy dan daar aan,
en alles was even fraay.

'S anderen Daags seid er tot haar, er moest
op eenigen Daagen haar verlaten, wyl er Affai-
ren hadt, die noodtwendig waren, maar soude
haar alle Sleutels laten, met dat zy 't gansche
Casteel konde door zien; van wat Rykdom zy al
Meester was. Toen er vertrokken was, gink zy
door 't gansche Huys, en vond alles so schoon,
dat zy er vollig met te vreden was, tot zy eindlyk
aan een Kelder qwaam, waar een oude Vrouw
zat, te Darm schrabben. Ey Moedertje, wat doen
zy daar? -- ik schrab Darmen myn Kind, mor-
gen schrab ik uwe ook! -- waar van zy zo schrik-
te, dat zy de Sleutel, welk in haar Hand was,
liet in een Pot met Bloed vallen, welk er niet
goed weder af te wasschen was. Nu, seid 't oud
Wyfje, is uw Dood seker, wyl myn Heer nu zien
kan, dat gy in dit Vertrek geweest zyt, waar buy-
ten hem, en ik, geen Mensch mag komen,
(men moet weten, de 2 voryge Susters op deze
wyze reeds waren omgekomen)

daar op dat moment net een Wagen met Hooy
van het Slot weg reed, zo seid de oude Vrouw,
dit nog het eenigste middel was, om 't Leeven te
behouden, zig onder dat Hooy te versteken, en
dan zo weg te ryden, 't welk zy dan ook deed;
daar intuschen de Heer te Huys kwaam, vroeg
er, waar de Mamsel is? O -- seid de oude

Kindermärchen. D

zo dat men hem voor ſeer ryk hield, er verliefde
zig in een der ſchone Dochters, welke dacht, haar
Fort[u]yn gemaakt te hebben, met zo een ryk Heer,
en maakte dus geen Swarigheid, met hem mede
te ryen; daar 't Avond wierde, toen zy onder
weges waren, vroeg er aan haar:

't maantie ſchynt zo hel,
myn paardtjes lope zo ſnel,
ſoete liefje rouwt 't w niet? —

ny, warom ſoud' 't my rouwen? ik ben immers by
uw wel bewaard, — daar zy tog eenig Angſt in-
wendig had, wyl zy in een groot Bos waren,
vroeg zy: of zy haaſt daar waren? — „ja, ſegt
er, ſien zy dat Ligt daar in de Vernte, daar is
myn Caſteel;“ eindlyk qwamen zy dan daar aan,
en alles was even fraay.

'S anderen Daags ſeid er tot haar, er moeſt
op eenigen Daagen haar verlaten, wyl er Affai-
ren hadt, die noodtwendig waren, maar ſoude
haar alle Sleutels laten, met dat zy 't ganſche
Caſteel konde door zien; van wat Rykdom zy al
Meeſter was. Toen er vertrokken was, gink zy
door 't ganſche Huys, en vond alles ſo ſchoon,
dat zy er vollig met te vreden was, tot zy eindlyk
aan een Kelder qwaam, waar een oude Vrouw
zat, te Darm ſchrabben. Ey Moedertje, wat doen
zy daar? — ik ſchrab Darmen myn Kind, mor-
gen ſchrab ik uwe ook! — waar van zy zo ſchrik-
te, dat zy de Sleutel, welk in haar Hand was,
liet in een Pot met Bloed vallen, welk er niet
goed weder af te waſſchen was. Nu, ſeid 't oud
Wyfje, is uw Dood ſeker, wyl myn Heer nu zien
kan, dat gy in dit Vertrek geweeſt zyt, waar buy-
ten hem, en ik, geen Menſch mag komen,
(men moet weten, de 2 voryge Suſters op deze
wyze reeds waren omgekomen)

daar op dat moment net een Wagen met Hooy
van het Slot weg reed, zo ſeid de oude Vrouw,
dit nog het eenigſte middel was, om 't Leeven te
behouden, zig onder dat Hooy te verſteken, en
dan zo weg te ryden, 't welk zy dan ook deed;
daar intuſchen de Heer te Huys kwaam, vroeg
er, waar de Mamſel is? O — ſeid de oude

Kindermärchen. D
<TEI>
  <text>
    <body>
      <div n="1">
        <div n="2">
          <div n="3">
            <p><pb facs="#f0471" n="XLIX"/>
zo dat men hem voor &#x017F;eer ryk hield, er verliefde<lb/>
zig in een der &#x017F;chone Dochters, welke dacht, haar<lb/>
Fort<supplied>u</supplied>yn gemaakt te hebben, met zo een ryk Heer,<lb/>
en maakte dus geen Swarigheid, met hem mede<lb/>
te ryen; daar 't Avond wierde, toen zy onder<lb/>
weges waren, vroeg er aan haar:<lb/><lg type="poem"><l>'t maantie &#x017F;chynt zo hel,</l><lb/><l>myn paardtjes lope zo &#x017F;nel,</l><lb/><l>&#x017F;oete liefje rouwt 't w niet? &#x2014;</l></lg><lb/>
ny, warom &#x017F;oud' 't my rouwen? ik ben immers by<lb/>
uw wel bewaard, &#x2014; daar zy tog eenig Ang&#x017F;t in-<lb/>
wendig had, wyl zy in een groot Bos waren,<lb/>
vroeg zy: of zy haa&#x017F;t daar waren? &#x2014; &#x201E;ja, &#x017F;egt<lb/>
er, &#x017F;ien zy dat Ligt daar in de Vernte, daar is<lb/>
myn Ca&#x017F;teel;&#x201C; eindlyk qwamen zy dan daar aan,<lb/>
en alles was even fraay.</p><lb/>
            <p>'S anderen Daags &#x017F;eid er tot haar, er moe&#x017F;t<lb/>
op eenigen Daagen haar verlaten, wyl er Affai-<lb/>
ren hadt, die noodtwendig waren, maar &#x017F;oude<lb/>
haar alle Sleutels laten, met dat zy 't gan&#x017F;che<lb/>
Ca&#x017F;teel konde door zien; van wat Rykdom zy al<lb/>
Mee&#x017F;ter was. Toen er vertrokken was, gink zy<lb/>
door 't gan&#x017F;che Huys, en vond alles &#x017F;o &#x017F;choon,<lb/>
dat zy er vollig met te vreden was, tot zy eindlyk<lb/>
aan een Kelder qwaam, waar een oude Vrouw<lb/>
zat, te Darm &#x017F;chrabben. Ey Moedertje, wat doen<lb/>
zy daar? &#x2014; ik &#x017F;chrab Darmen myn Kind, mor-<lb/>
gen &#x017F;chrab ik uwe ook! &#x2014; waar van zy zo &#x017F;chrik-<lb/>
te, dat zy de Sleutel, welk in haar Hand was,<lb/>
liet in een Pot met Bloed vallen, welk er niet<lb/>
goed weder af te wa&#x017F;&#x017F;chen was. Nu, &#x017F;eid 't oud<lb/>
Wyfje, is uw Dood &#x017F;eker, wyl myn Heer nu zien<lb/>
kan, dat gy in dit Vertrek gewee&#x017F;t zyt, waar buy-<lb/>
ten hem, en ik, geen Men&#x017F;ch mag komen,<lb/><hi rendition="#et">(men moet weten, de 2 voryge Su&#x017F;ters op deze<lb/>
wyze reeds waren omgekomen)</hi><lb/>
daar op dat moment net een Wagen met Hooy<lb/>
van het Slot weg reed, zo &#x017F;eid de oude Vrouw,<lb/>
dit nog het eenig&#x017F;te middel was, om 't Leeven te<lb/>
behouden, zig onder dat Hooy te ver&#x017F;teken, en<lb/>
dan zo weg te ryden, 't welk zy dan ook deed;<lb/>
daar intu&#x017F;chen de Heer te Huys kwaam, vroeg<lb/>
er, waar de Mam&#x017F;el is? O &#x2014; &#x017F;eid de oude<lb/>
<fw place="bottom" type="sig">Kindermärchen. D</fw><lb/></p>
          </div>
        </div>
      </div>
    </body>
  </text>
</TEI>
[XLIX/0471] zo dat men hem voor ſeer ryk hield, er verliefde zig in een der ſchone Dochters, welke dacht, haar Fortuyn gemaakt te hebben, met zo een ryk Heer, en maakte dus geen Swarigheid, met hem mede te ryen; daar 't Avond wierde, toen zy onder weges waren, vroeg er aan haar: 't maantie ſchynt zo hel, myn paardtjes lope zo ſnel, ſoete liefje rouwt 't w niet? — ny, warom ſoud' 't my rouwen? ik ben immers by uw wel bewaard, — daar zy tog eenig Angſt in- wendig had, wyl zy in een groot Bos waren, vroeg zy: of zy haaſt daar waren? — „ja, ſegt er, ſien zy dat Ligt daar in de Vernte, daar is myn Caſteel;“ eindlyk qwamen zy dan daar aan, en alles was even fraay. 'S anderen Daags ſeid er tot haar, er moeſt op eenigen Daagen haar verlaten, wyl er Affai- ren hadt, die noodtwendig waren, maar ſoude haar alle Sleutels laten, met dat zy 't ganſche Caſteel konde door zien; van wat Rykdom zy al Meeſter was. Toen er vertrokken was, gink zy door 't ganſche Huys, en vond alles ſo ſchoon, dat zy er vollig met te vreden was, tot zy eindlyk aan een Kelder qwaam, waar een oude Vrouw zat, te Darm ſchrabben. Ey Moedertje, wat doen zy daar? — ik ſchrab Darmen myn Kind, mor- gen ſchrab ik uwe ook! — waar van zy zo ſchrik- te, dat zy de Sleutel, welk in haar Hand was, liet in een Pot met Bloed vallen, welk er niet goed weder af te waſſchen was. Nu, ſeid 't oud Wyfje, is uw Dood ſeker, wyl myn Heer nu zien kan, dat gy in dit Vertrek geweeſt zyt, waar buy- ten hem, en ik, geen Menſch mag komen, (men moet weten, de 2 voryge Suſters op deze wyze reeds waren omgekomen) daar op dat moment net een Wagen met Hooy van het Slot weg reed, zo ſeid de oude Vrouw, dit nog het eenigſte middel was, om 't Leeven te behouden, zig onder dat Hooy te verſteken, en dan zo weg te ryden, 't welk zy dan ook deed; daar intuſchen de Heer te Huys kwaam, vroeg er, waar de Mamſel is? O — ſeid de oude Kindermärchen. D

Suche im Werk

Hilfe

Informationen zum Werk

Download dieses Werks

XML (TEI P5) · HTML · Text
TCF (text annotation layer)
TCF (tokenisiert, serialisiert, lemmatisiert, normalisiert)
XML (TEI P5 inkl. att.linguistic)

Metadaten zum Werk

TEI-Header · CMDI · Dublin Core

Ansichten dieser Seite

Voyant Tools ?

Language Resource Switchboard?

Feedback

Sie haben einen Fehler gefunden? Dann können Sie diesen über unsere Qualitätssicherungsplattform DTAQ melden.

Kommentar zur DTA-Ausgabe

Dieses Werk wurde gemäß den DTA-Transkriptionsrichtlinien im Double-Keying-Verfahren von Nicht-Muttersprachlern erfasst und in XML/TEI P5 nach DTA-Basisformat kodiert.




Ansicht auf Standard zurückstellen

URL zu diesem Werk: https://www.deutschestextarchiv.de/grimm_maerchen01_1812
URL zu dieser Seite: https://www.deutschestextarchiv.de/grimm_maerchen01_1812/471
Zitationshilfe: Grimm, Jacob; Grimm, Wilhelm: Kinder- und Haus-Märchen. Bd. 1. Berlin, 1812, S. XLIX. In: Deutsches Textarchiv <https://www.deutschestextarchiv.de/grimm_maerchen01_1812/471>, abgerufen am 28.04.2024.